vrijdag 10 november 2023

Oog in oog met het zand - Bij een foto van Sabine Jacobs

Kop in het zand is wat je ziet. De dood spreekt tot ons. Gezang barst los: delf mijn gezicht op! Een grafschrift is een grafgrift, het staat gegrift in de steen. Hier geen steen en geen gegrif. Mijn woorden hier, ja, dat is zoiets wel, als je dit getik op licht terugvoert naar zijn oorsprong.

De oorsprong ligt onder ons. Op de plaatsen onder de grond waar het ineens wijkt en we iets zien, totdat het ons ziet. Ziet... nee aanstaart. Wij zijn het die iets zien, we zien het gezicht dat kijkt, bijna aankijkt, langs ons heenkijkt.

Het komt uit de modefotografie, Sabine Jacobs is de naam, en aan de lijst en de wand te zien hangt het inderdaad in een museum, FOAM. Je zit in de grachtengordel, een heel speciaal wereldje met toeschouwers die van kunst houden en ook wel van mode, de glamour, beetje gekkig. Je zou zomaar aan Fellini kunnen denken.

Of aan Venetiaans carnaval. Bij de toelichtende teksten stuit ik op de term persona. Al die foto's en maskers zijn personae. Het is voor mij echt gefundenes Fressen, in mijn muil loopt deze prooi zomaar naar binnen, knip met je vinger of wacht tot het zaakje halfverteerd is en ziedaar de blog.

Het was de vraag of ik er iets mee moest. Ja, ik kon niet anders, het gezicht opende zich voor me, ik liep er bijna overheen.

Die ogen, dat kan ik handelen. Echter, dat zand dat zand. ... Ik legde een dag later aan de brugklassers uit dat je een rivier of een woestijn niet kunt aanspreken, daarom geef je ze maar een naam, een persona. Hier geef ik niets, het zand wordt gestrooid behalve in de ogen, het zand kijkt niet.

Hoe kan het dat uit deze te gewilde constructie iets naar voren springt, hoe kan het dat ik dit hier schrijf.

Het is als zand, gewillig geplooid, gewillig gekaderd. Zand dat voortaan een beetje rondom alle ogen gaat liggen, gelegd wordt, ligt.




  

vrijdag 20 oktober 2023

Ich bin kein Deutscher

Het leven als theater beleven, dat is zo'n beetje de inzet van deze blogs. Gisteren was ik met Inez bij een expositie van videokunstenaar Isaac Julien. Dat doet er verder niet erg toe, maar in een van die video's legde een architect iets uit over een theater ergens in Brazilië (dat doet er ook niet echt toe). Het is belangrijk, zei hij, dat je als toeschouwer wordt betrokken bij het spel der acteurs. De stoelen mogen niet 'polstered' zijn, niet te comfortabel. De oude Grieken begrepen dat. Hij vergeleek hun theater met voetbal, waar veel toeschouwers ook gewoon in de regen zitten. Dat symboliseert het verschil tussen de toeschouwer en de consument.

Ik bedenk me nu dat ik deze blogs ook zo inzet, al had ik er geen erg in. ik mag blijkbaar van mezelf niet gewoon een boek lezen, of een expositie bekijken. Het schrijven is mijn manier om het verschil met mezelf als consument te markeren. Ik ben toeschouwer.

In mijn vorige blog zei ik dat mijn persoonlijke verhouding tot mijn vader in het spel was, maar ik had vergeten uit te leggen hoe dan. Nu bedenk ik me dat mijn vader, al toen ik nog klein was, na de mis aan ons vroeg waar de preek over was gegaan. Hij wilde erover praten. Dat heeft natuurlijk iets overbodigs. De preek is al de manier van de kerk om iets te zeggen over die wonderlijke teksten van de Bijbel die even daarvoor waren voorgelezen. Het uitleggen of spreken over die teksten zou je dus ook kunnen uitleggen als die distantiëring van de consumentistische houding. We moeten net als de profeet Ezechiël het woord van God 'opeten', maar niet zoals je een koekje naar binnen schuift, of (ongemerkt) toestemming geeft voor cookies.

Een van de scènes in het boek dat ik net uit heb, Die Vermessung der Welt (2005) van Daniel Kehlmann, gaat over de ontmoeting van Alexander von Humboldt met een Lama in een tempel in Kalmukië. De Lama vraagt of Humboldt thee wil. De tolk zegt erbij dat de mensen in die streek er smerige boter doorheen gooien. Nee, zegt Humboldt:

'Humboldt lehnte dankend ab, er vertrage keinen Tee.

Er verstehe, sagte der Lama, auch diese Botschaft.

Es gebe keinen Botschaft, rief Humboldt.

Er verstehe, sagte der Lama.

Unschlüssig verbeugte sich Humboldt, der Lama tat es ihm gleich, und sie machten sich wieder auf den Weg.' (287)

Deze scène bevat in notendop de hele roman van Kehlmann. Belangrijke aspecten zijn in de recensies naar voren gehaald, zoals die van Michaël Zeeman (zie deze link), waarin Kehlmann zelf aan het woord is, en wel in de directe rede. In bovenstaand citaat gebruikt Kehlmann zelf de indirecte rede. Dat is voor hem belangrijk, omdat hij zo de enigszins laconieke toon kan treffen zonder triviaal te worden. Hij creëert bovendien met die indirecte rede de distantie waarmee hij suggereert dat hij historische bronnen heeft gebruikt. Dat is hem zwaar aangerekend, want blijkbaar mag je genieën als Humboldt niet zomaar meesleuren in fictie.

Maar nu even die humor. Er zit veel humor in deze scène. Humboldt zegt gewoon dat hij geen thee wil, en de Lama vat dat op als een boodschap. En dat terwijl Humboldt zo zijn best doet het beleefd te formuleren. Het kan zelfs zijn dat hij eigenlijk wel zin had in die thee, inclusief die smerige boter. Maar hij wil alles correct doen. Zo zijn die Duitsers. Ze willen graag Fransen of Spanjaarden spelen, omdat die correct zijn en de Duitsers niet. En precies daardoor, zegt Kehlmann tegen Zeeman, herken je die Duitsers feilloos. Ze willen alles spelen behalve Duitsers.

Soms vraag ik me af of ik ook een Duitser ben. Ik stond voor dit boek in het geboortehuis van Heinrich Heine, dat tegenwoordig een boekhandel is - overigens wel een hele goeie - en vond dat ik - omdat het zo'n goeie boekhandel was - wel echt een boek moest kopen. Inez zag me twijfelen en gaf me een duwtje in de rug. Later ontdekte ik dat het boek al heel oud is, en echt verslonden is door het grote publiek, het was een enorme bestseller destijds. Daardoor riskeer ik nu ineens mijn distantie kwijt te raken ten opzichte van het consumentisme, misschien ben ik dus ook gewoon maar een consumentist.

Het lijkt of de Lama naar ons stond te kijken, me het boek zag afrekenen en tegen me wilde zeggen: Anton ik begrijp je, ik begrijp dat je dit boek koopt, en ik begrijp je twijfels, ik begrijp je boodschap.

Lees deze blog en al mijn andere als half-komische, stuntelige weerstand tegen dat begrijpen, à la Humboldt.

 Alexander von Humboldt - Wikipedia

 

 

maandag 16 oktober 2023

Vloek en zegen - De catechese van Balzac

Een persoon kun je je moeilijk voorstellen zonder vader. Moeders zijn zeker ook persoon, maar spelen in onze wereld een rol op de achtergrond. Misschien zou je zelfs moeten zeggen dat de stad in onze wereld de rol van de moeder heeft overgenomen. De persoonlijke moeder vertegenwoordigt de stad, en de stad is onze echte moeder. Zo zou je Plato's visie op de staat kunnen begrijpen als de overname van het moederschap door de staat, die in de Griekse oudheid samenvalt met de stad, de polis.

Het christendom gebruikt de persoon haast als een begrip, dat het verschil uitdrukt tussen de Vader, Zoon en de Heilige Geest. Maria, las ik ergens, werd 'bijna' als vierde persoon gezien, maar heeft dat niveau nooit echt gehaald. Zodoende heeft de term persoon iets onpersoonlijks gekregen, en is de persoon uit wie we zijn voortgekomen, de moeder dus, niet echt een persoon. Misschien verklaart dit het gemak waarmee we de persoon in verband brengen met verwisseling en de symbolen van die verwisseling. Dat zit al in de vermeende oorsprong van het persoonsbegrip. Het Latijnse persona betekent 'masker', en is verbonden met het antieke theater, waar het de rol zichtbaar maakt voor het publiek, en de verwisseling van de acteurs mogelijk maakt.

In deze blogserie heb ik achter deze gangbare etymologie een andere laten spelen, die van de Etruskische halfgod Phersu (zie deze blog). Echter, ook deze is van meet af aan verbonden met het theater, de halfgod trad op bij lijkenspelen, het theater dat werd gespeeld bij gelegenheid van het overlijden van belangrijke personen. Een andere rode draad (je hebt bij het schrijven van een verhaal altijd drie steunpunten nodig) is mijn verhouding tot mijn vader, mijn persoonlijke verhouding tot mijn vader. Die is alweer twee jaar geleden overleden, maar laat zich in deze toestand evengoed, zo niet beter, verbinden met beide andere motieven. Kort gezegd deelt mijn vader nu in de onsterfelijkheid van God, en als hij weer opduikt, zoals in deze blogs, speelt hij de rol van Phersu, pendelend tussen onze wereld en de andere wereld.

Dit kader wil ik graag gebruiken als een soort lat, een lat om te meten waar ik nu ben, in mijn coming of age, mijn persoonlijke groei waarbij ik alles wat ik meemaak en lees gebruik om ervan te leren. Min of meer toevallig las ik afgelopen dagen Père Goriot, de beroemde roman van Balzac uit 1836. Nu ik hem uit heb wil ik er graag een les uit halen, mijn normale benadering als ik een boek uit heb. Maar het moet wel een les zijn die past in de serie van mijn blogs. Het moet lijken of ik deze roman zorgvuldig heb gekozen in een lessenserie die ik geef aan mijn lezers en mezelf, als volgende stap in ons leerproces.

Juist deze roman, Père Goriot, geeft meteen al een extra perspectief bij mijn educatieve ambitie. De roman gaat over - niet verrassend - vader Goriot, een oude man in een pension in Parijs, die hartstochtelijk veel van zijn twee dochters houdt, al helemaal na het overlijden van zijn vrouw. De hoofdpersoon lijkt eerder nog Eugène Rastignac, een jongeman uit de provincie die in Parijs rechten komt studeren en in hetzelfde pension belandt. Zo laat de roman zich lezen als de coming of age van Eugène, die wordt ingevoerd in de wereld van de stad, de vrouwen, het geld, het spel van codes en strategieën om ambities te ontdekken en te realiseren.

Maar daarnaast is het ook vader Goriot die aan het leren is. Hij heeft alles over voor zijn dochters, maar die hebben hun eigen leven. Ze nemen volop deel aan de bals en de salons, en hebben het financieel uitstekend getroffen met hun rijke aanzienlijke echtgenoten. Hun vader hebben ze naar de achtergrond geschoven, al nemen ze zijn geld dankbaar in ontvangst, in Parijs heb je er eigenlijk nooit genoeg van. Goriot moet dus leren dat hij voor al zijn gaven niets terugkrijgt. Maar misschien moet hij ook nog leren dat hij tegen dit verheven doel, geven zonder er iets voor terug te krijgen, niet opgewassen is. Hij wil God zijn, en als dat niet kan leven naar het voorbeeld van God, en als dat niet kan ... etcetera. Leren, zou je kunnen zeggen, is voor hem primair afleren, ontluistering uiteindelijk, sterven, de dood op zich nemen of zelfs leren dat hij daartoe niet in staat is, als hij zijn dochters vervloekt en die vloek weer intrekt.

Twee leerprocessen dus, van de oude en de jonge man. Het lijkt of ze elkaar onderweg kruisen, alsof we de roman moeten lezen als een chiasme, de stijlfiguur waarin twee elementen herhaald worden in omgekeerde volgorde, a-b-b-a, waardoor de b's op elkaar botsen. De a's zijn in dit geval de personen, de b's de al te menselijke mensen die je in een stad als Parijs aantreft en die sindsdien het model vormen voor de mensen van onze tijd en onze wereld. 'Persoonlijk' krijgt in deze onpersoonlijke wereld van de stad een nieuwe betekenis, het is de taal waarmee we het leven met zo weinig mogelijk wrijving kunnen laten lopen, de smeerolie van onze dagelijkse communicatie.

Zo kan ik me tot op zekere hoogte ook goed vinden in de analyse van Italo Calvino, die als schrijver zijn fascinatie voor steden met ons deelt (zie ook deze blog), maar ook als essayist in het boek Waarom zou je de klassieken lezen (1991). De titel van zijn hoofdstuk over Balzac spreekt eigenlijk al voor zich, 'De stad als roman bij Balzac'. De roman is in essentie een stad, met zijn drukke verkeer en sociale gelaagdheid. Het meest geslaagde voorbeeld is de roman Ferragus, drie jaar eerder geschreven dan Père Goriot. Balzac typeert zijn ambitie zelf als een topografisch dichtwerk waarin de straten 'impriment par leur physionomie certaines idées contre lesquelles nous sommes sans défense' (door hun uiterlijk bepaalde ideeën opleggen waartegen we niet zijn opgewassen)'. Het is dus de stad en niet wijzelf die de lat op een bepaalde hoogte leggen. Het enige wat wij kunnen doen is laten zien hoe we deze hoogte alleen maar kunnen missen, terwijl we niet kunnen ophouden ernaar te streven. De stad, de achtergrond van alle plots, is nu de voorgrond geworden, het subject achter de subjecten. De personages, inderdaad, zijn de personae, zou ik zeggen, waarachter de echte mensen schuilgaan naar het model van de onderwereld, anoniem, verwisselbaar.

Hoe kan het dan dat Calvino zo weinig waardering heeft voor het motief van de overmatige vaderliefde (in Ferragus)? Dat heeft vast te maken met Calvino's eigen fascinatie voor de stad. Daar hoort zeker ook een psychologisch drama bij, maar daar heeft Calvino andere voorkeuren. Zijn aandacht gaat uit naar de misdadigers, de personen die door de stad zijn verbannen en steeds van buitenaf komen opduiken, het personage Vautrin dat ook aanwezig is in Père Goriot, en dus het meest beantwoordt aan mijn obsessie met Phersu. Daarnaast is Balzac een meester van de nuances van de taal, die bijna zelf een personage wordt als hij bijvoorbeeld een ideaal echtpaar schildert, de echtgenoten Desmarets in Ferragus. Ons ontgaan de finesses van hun conversatie, waardoor ook begrijpelijk wordt waarom dit motief ons wellicht minder interesseert dan dat van de criminele samenzwering.

De psychologische drama's vormen de voorgrond van de romans van Balzac, maar je kunt dus aanvoelen dat het gaat kantelen, en daarom kan Calvino zeggen dat de kracht van zijn romans ligt in de 'mythologie van de metropolis'. Hij haalt er twee verwante geesten bij die aspecten van die mythologie onder woorden brengen, Cesare Pavese en Walter Benjamin. Pavese haalt in die stadsmythe vooral het mysterie naar voren. Balzac ziet hij niet zozeer als meester van de tragedie of komedie, maar van de nieuwsgierigheid. Balzac maakt er geen geheim van, soms onderbreekt hij zijn verhaal om de lezer te vertellen over zijn complex met mysteries. Hij lost die mysteries op zoals een rechter van onderzoek dat zou doen, waardoor je bijna denkt dat Balzac een gemankeerd socioloog is. Blijkbaar, zo interpreteer ik Pavese, interesseert het mysterie Balzac zozeer dat hij het in stand laat door het binnen het kader van het verhaal vast te houden.

Bij Benjamin wordt het mysterie nog mysterieuzer. Calvino citeert hem als hij niet Balzac, maar Victor Hugo vergelijkt met de latere Baudelaire. Maar we mogen van Calvino de naam Hugo best vervangen door Balzac. Hoe dan ook, beide schrijvers, Hugo en Balzac, schilderen de stad in zijn sociologische gelaagdheid, de manier waarop de diverse bevolkingsgroepen er leven. Baudelaire doet dat niet, maar juist daardoor voelt de lezer de aanwezigheid van de massa op de achtergrond des te sterker. Het mysterie blijft zodoende een mysterie. Niet een geheim dat we moeten oplossen, noch een samenzwering die we moeten bestrijden vanuit de deugden en de instituties, maar - zou ik zeggen - mysterie in de zin van het antieke theater waarin de toeschouwer zonder bemiddeling wordt opgenomen in een stemming die hem boven zichzelf uittilt.

De les die ik denk te hebben geleerd is dat personificatie en depersonificatie in de romans van Balzac hand in hand gaan, en ons meevoeren naar het hart van het mysterie. De vraag is of we hierbij de mythologie van de metropolis echt nodig hebben. Een signaal in deze richting is dat het bij uitstek de lege stad is die deze mythe het beste symboliseert (zie ook deze blog).

Bijvoorbeeld in het citaat van Benjamin:

'Wanneer Baudelaire de ochtendschemering als onderwerp neemt, is er in de verlaten straten iets aanwezig van de "krioelende stilte" die Hugo voelt in het nachtelijke Parijs [...] De massa was de zwevende sluier waardoorheen Baudelaire Parijs zag.'

Het is dus ook niet zonder betekenis dat in Père Goriot het pension in een afgelegen, steile straat ligt waar nauwelijks koetsen langs kunnen komen en zelfs bijna geen katten doorheen lopen. De lege straat symboliseert niet alleen de (relatieve) armoede van de bewoners, maar ook dat juist in een straat die voor de gearriveerde Parijzenaars ongezien blijft de meest beslissende dingen gebeuren.

Precies in dit beeld van de lege stad of straat komen Hugo, Balzac en Baudelaire samen. Je kunt de mensen niet meer beschrijven, want ze zijn er even niet. Je laat het beeld ook niet ongezien, zoals bij Baudelaire. Je geeft het beeld omdat het precies de ruimte vormt tussen de voor- en achtergrond, de voorgrond van de personages en de achtergrond van de anonieme massa. Zo kan het als het ware de plaats worden waar de overgang zich afspeelt tussen personificatie en depersonificatie, of met een andere obsessie van Benjamin, als het al een andere is: de verlaten passage waar we het geluid horen als echo.

Misschien is mijn sprong nog iets te gewaagd en zeker niet overtuigend wanneer ik nu zeg dat we dankzij deze echo van Benjamin Père Goriot kunnen lezen als catechese, waarin de echo etymologisch vervat ligt, als ware het zelf een echo van zichzelf, kat-èch(o)-ese, een echo die op ons neerdaalt (zie ook deze blog).

De lijnen van deze catechese zou ik als volgt kunnen schetsen, parallel aan het bekende verhaal van Kafka Vor dem Gesetz. Een man van het land, in dit geval Eugène Rastignac, zoekt toegang tot de wet. De wet van de stad is de liefde, de religie van de liefde die voor Parijzenaars zelf bekend is, maar voor buitenstaanders een mysterie. De vrouwen belichamen de toegang tot dit mysterie, ze regelen de toegang in hun dubbele rol van echtgenote en maitresse. De wet valt samen met het geld, het symbool van extreme verwisselbaarheid, tussen gave en genade, schuld en onschuld. Vader Goriot is de echo van de oude liefde, de liefde van het geven zonder er iets voor terug te verwachten. Deze echo sterft uit, hij is te zwak om ons nog te bereiken. De echo is de vloek van de stervende vader Goriot die op hemzelf neerkomt, de vervloeking van zijn dochters, waartegen hij zelf dan weer niet is opgewassen. Hij trekt de vloek weer in en zegent in plaats daarvan zijn beoogde schoonzoon Eugène. Deze kan niet anders dan zijn rol spelen, het spel volgens de regels van Goriots dochter Delphine.


Mozart's Lonely Funeral, His Hearse Drawing by Mary Evans Picture Library -  Pixels
Uitvaart van Mozart


vrijdag 8 september 2023

De hand van God

Weet je, ik had een onverwacht leuk moment toen ik naar die jongens keek die de hele tijd het keuze-uur zaten te verzieken. Ik had nog zo gezegd, jongens, niet achterin de klas zitten, en met zijn tweeën werken. Ik herinnerde me wel dat dit vroeger op seminaries werd gezegd om groepsvorming te voorkomen maar dat dit averechts werkte. De twee kregen uitstekende relaties, zozeer zelfs dat de latere bisschop 's nachts even ging kijken hoe die twee hun afgedwongen vriendschap beleefden.

Toen het over en weer bleef gaan zonder dat er volgens plan werd gewerkt aan wat toch echt de bedoeling was ging ik er maar tussen staan om zodoende de twee aan de ene kant af te snijden van de twee aan de andere kant, en nog wel meer, want ze hadden elkaar gevonden. Ondertussen lette ik op de schermen en de schermpjes, de schermen nog niet verboden maar de schermpjes, dat wil zeggen de mobielen, toch écht in de tas, vooruitgrijpend op wat nu toch echt definitief zou worden besloten met maar liefst dertig procent leerwinst.

Toen het rumoer bleef aanhouden viel me op dat deze koffiekleurige jongens heftig tekeergingen tegen een paar koffiekleurige jongens aan de rechterkant, roepend iets van dat drie personen toch echt niet kon. Drie hoezo drie. Luisterend, een beetje, hoorde ik dat het over God ging, of over goden. Toen ging ik tellen. Er waren vijf moslimjongens en een tegenstander, en beter kijkend was er nog een andere tegenstander, een christen. Goed, vijf moslimjongens tegen twee christenjongens. God, goden.

De kwestie was de eenheid van God. God, dat wil zeggen Allah, is een, en daar krijg je geen speld tussen. Aan de andere kant, bij de christenen, is God drie, en dan heb je dus drie goden. Dat is best raar. Temeer na de tegenwerpingen van de andere kant dat God een is, maar wel weer drie personae of hypostaseis of hoe je dat verder ook noemt. Dat is toch raar?

Ja raar, en moeilijk de aanklachten die gebezigd werden door vijf moslimjongens tegen twee christenjongens. Waar bleven de meisjes, de theoloog met een beetje verstand van de Koran of de Drieëenheid, de andere christenjongens die het opnamen voor de eenheid van God met de drie gezichten? Zo ontstond er zoiets als een voetbalwedstrijd tussen jongens van twaalf, waarbij Nederland tegenwoordig soms weer wint, maar waarbij de kijker wordt ingeschakeld als scheidsrechter, is het hands of geen hands. Kijk meneer, dit is toch duidelijk hands?

Het lijkt me onbegonnen werk voor een God die in Zijn ondoorgrondelijke wijsheid ooit heeft bedacht dat Hij volwaardig zou deelnemen aan het geslacht mens, omdat Hij zich daarmee uitlevert aan ofwel de scheids die maar iets roept omdat het spel moet doorgaan of aan dat moeilijke moment waarop alles stokt omdat je met vijf moslimjongens ineens opgezadeld zit met die twee christenen en die vage docent.

God zal er wel uitkomen, daar is Hij God voor. Wij hebben ook steeds dingen bedacht. We weten dat deze jongens op hun manier jongens zijn en tegelijk opvattingen hebben over hun God, opvattingen of geen opvattingen, in elk geval te maken hebben met een God die hoe dan ook één is, met ofwel drie gezichten, een moeder, een moeder die tegelijk Zijn dochter is, ofwel geen gezichten, maar met drie personen, dat wil zeggen drie Goden, wat volledig onbegrijpelijk en onacceptabel is als je in God gelooft.

In mijn wanhoop of bij gebrek aan beter bedacht ik het concept gepassioneerde discussie. Je kunt nu ervoor kiezen om je schouders op te halen, want de geschiedenis herhaalt zich, of om je te laten meevoeren in de strijd, omdat alle herhaalde geschiedenis opgaat in de ruis van de opwinding en de vergetelheid. Het is net geen oorlog, en net geen hormonaal oproer omdat er nu eenmaal verveeld wordt. Het zit ergens, het zit ergens tussenin.

Weet je, ik ben nu eenmaal theoloog, en die zijn ooit aangesteld om een beetje orde te scheppen in de Chaos. Er zij Licht, zei Hij, en wie zijn wij om Hem tegen te spreken. Daarom besluit ik maar om evenals die Vader om te zeggen dat het zeer goed was. Hopelijk horen ze dat God dan misschien wel Één is, en drie 'gezichten' heeft, maar ook scoort met Zijn hand, met één hand.

Maradona's 'Hand of God': Why is it priceless and unforgettable? - The  Shillong Times

maandag 31 juli 2023

Lijn naar Den Haag

Na de meeste andere mensen kregen we een telefoon. Mijn vader had die nodig voor zijn werk. Limburg moest worden voorbereid op de tijd na de mijnsluiting. Den Haag kwam in de persona van Den Uyl naar Heerlen om de sluiting aan te kondigen. Den Haag deed op zijn manier zijn best om ons erbovenop te helpen. Geen wonder dus dat de lijntjes met Den Haag kort gehouden moesten worden.

Piet - de Ritselaar - van Zeil moest vanaf 1986 Heerlen besturen, toen het al wegzakte in heroïne en fietsendiefstal en de verzakkingen ook in het wegdek verschenen. Bij het afscheid van mijn vader een paar jaar later hield Van Zeil een toespraak op Schrieversheide, het bezoekerscentrum bij de Brunssummerheide waar de bescheiden receptie plaatsvond.

In die tijd liep ik als theologiestudent stage bij vredesbeweging Pax Christi, in Den Haag. Je zou dus van een chiasme kunnen spreken, de stijlfiguur waar a-b gevolgd wordt door b-a, waarbij Den Haag en Heerlen met elkaar corresponderen. Realiseer je bovendien dat we hier in de blogserie Personae zitten, en dan hebben we ineens te maken met personificatie. Heerlen vertegenwoordigd door mijn vader en mij, Den Haag door de politici en activisten.

De telefoon hing in de gang aan de muur. We waren thuis met zijn zevenen en er moest weleens iemand door de gang. Mijn vader liep dan de huiskamer in, luid pratend, en zelfs crescendo als hij Den Haag aan de lijn had. Met zijn stem kon hij het hele huis vullen. Den Haag had er weer niets van begrepen en moest onder druk worden gezet.

Voor ons was het of Den Haag voltallig op bezoek kwam. Daar in Den Haag praatten de mensen ook steeds harder, wat we zagen op tv, al konden we die niet meer horen vanwege mijn vader. We zagen het gewoon aan de gebaren.

Op mijn manier vertegenwoordigde ik Heerlen in Den Haag. Dromerig staren in de tram richting Celebesstraat, overwegend of ik niet beter naar Scheveningen kon doorrijden omdat toch niemand mij miste. Voorzitter Jan ter Laak bekommerde zich soms om mij. Ik moest nog leren dat niemand jou vertegenwoordigt. Je moet echt jezelf binnenvechten.

Ook achteraf gezien waren de gesprekken met mijn stagebegeleider Cor Arends van grote betekenis. Hij kwam uit armoede en uit Groningen, en was ook niet zo'n binnenvechter. Hij leeft nog en laatst hebben we - veertig jaar na dato - samen gewandeld. Ik voelde me door hem begrepen als wie ik was.

Maar er is dus ook die lijn met Den Haag. Ik ben nu toch maar Alkibiades gaan lezen, de roman van de Schrijver uit Rijswijk, die de lessen van Socrates wil vertalen naar de politieke ambities van zijn begaafde leerling. Zijn filosofie en politiek te combineren in één persoon? In mijn filosofische blogs over Agamben neigde ik ertoe hem te volgen in zijn kritiek op dat model. Misschien is Alkibiades een slechte leerling van Socrates, dat is althans wat Pfeijffer Alkibiades zelf laat zeggen. Eens kijken hoe dat verder gaat, ik ben nu pas op p.300.

Ik wil allerminst suggereren dat ik de filosoof ben en dat in Den Haag geen filosofie mogelijk is. Interessanter is misschien een overdenking van Den Haag in mij, ik als persona van Den Haag.

Feit is dat ik me nooit heb binnengevochten. Deze blogs zijn mijn favoriete manier om me te uiten. Daarbij hoort dat ik ze plaats op facebook, dus hoe dan ook op de social media. Dat is bij uitstek het medium waar tegenwoordig hard wordt geschreeuwd. De social media heersen in Den Haag. Ik zekere zin heb ik gewonnen, ik neem op mijn manier deel aan het triomfkoor en deze blogs kun je - in termen van Pfeiffer - beluisteren als zegezangen van de dichter Pindaros.

Mijn vader veranderde gedurende zijn leven van een vrome man in een deelnemer aan het politieke koor. In de jaren zestig was hij in de kerk collectant en mocht hij naast mij in de voorste kerkbank zitten. Ik wreef soms over het plaatje dat vastgeschroefd zat in het hout voor ons met dat woord collectant. De verandering tekende zich al af bij het credo. We gingen staan en mijn vader zong de derde credo hard en vals mee.

Steeds meer schoof mijn vader op van de kerk naar de politiek, en zat een paar jaar voor zijn dood naast Jan de Wit bij de jaarvergadering van de SP. Jan de Wit, voorzitter van de parlementaire enquête en mede-initiatiefnemer van het Maankwartier in Heerlen. Hij zag dat als een trein waar je op moest springen, anders miste je hem.

Van de toespraak van Piet van Zeil in 1989 herinner ik me niet veel. Wel de sfeer en de toon. Mijn vader vond hij bijzonder omdat hij met zijn mulo-opleiding toch zo'n nadrukkelijke rol speelde in het overleg met de wethouders en burgemeester. Hij was integer en betrouwbaar. Een ware zegezang dus.

Ik voel me op die trein zitten. We zitten allemaal op die trein. Ben ik 'remmer in vaste dienst', zoals het heet? Of kijk ik gewoon weer dromerig uit het raam naar de landschappen die voorbij glijden? Feit is dat ik niet meer op een trein hoef te springen en me er ook niet zoals Tom Cruise in hoef binnen te vechten.

Mijn vader moet dit hebben geweten. Hij was zelf zoon van een spoorwegmedewerker en kon gratis reizen. Hij wist wat het was om lekker in die trein te hangen. Niet altijd lekker, aan het eind van de oorlog werd hij zelfs beschoten door vliegtuigen. Maar hij overleefde het en las graag boeken over die oorlog. Net als ik nu dus Alkibiades, over de Atheners tegen de Spartanen.





zondag 13 maart 2022

Het Confiteor van nonk Frans

Afgelopen halfjaar zijn drie oude mannen heengegaan. Na mijn vader Leo en buurman Jan nu ook nonk Frans. Het getal drie heeft op een of andere manier voor mij betekenis. Een aanwijzing daarvoor zie ik in de drie uitvaarten die elk een verschillend aspect van het katholicisme lijken uit te drukken. Buig ik me over mijn geestelijke erfenis, dan kan ik dus niet volstaan met mijn vader, maar moet ik ook kijken naar de andere twee aspecten.

Ten eerste de profeet. Bij mijn vader stond het kritische en sociale karakter voorop. De viering moest plaatsvinden in het uitvaartcentrum, niet in de kerk, en er mocht geen woord Latijn worden gesproken. De kinderen kregen van hem de opdracht om de viering bij voorkeur helemaal zelf te verzorgen. Ik bedacht vervolgens dat we mijn vader in vijf aspecten uiteen zouden leggen om een mooie herinnering neer te zetten, vooral in karaktertyperingen.

De kinderen van Jan kozen een kerk die was omgebouwd tot een conferentiecentrum. Het was er comfortabel zitten en er stond een groot scherm waarop we Jan met familie in honderden foto's konden terugzien. Alle kinderen en kleinkinderen kwamen aan het woord, of presenteerden zich met muziek. De drankjes en hapjes stonden al klaar en na afloop werd er samen getoast op Jan. Het aspect van het katholicisme dat Jan en zijn uitvaart voor mij symboliseren is de familievader. Deze vader is lief en zijn plaats is de hemel.

De derde gestalte zag ik gisteren bij de uitvaart van nonk Frans. In eerste instantie denk ik aan de handelaar, Frans werkte als directeur van een glasfabriek. Hij reisde vaak naar 'het Oostblok' om glas op te kopen dat hij doorverkocht in het Westen. In tweede instantie ging er achter deze handelaar een gelovig mens schuil. De uitvaart was traditioneel katholiek, geleid door een priester, in een nog functionerende parochiekerk, met Gregoriaans en andere verwijzingen naar het Latijn.

Neef Ben, net als ik theoloog, legde een virtuoze verbinding tussen de lezing en het leven van nonk Frans. De lezing was de passage uit Mattheüs 25, waar Jezus aan het eind van de tijd de goeden van de slechten scheidt, en mensen worden afgerekend op wat ze voor armen, hongerigen en gevangenen hebben gedaan. Ben was in moeilijke tijden van zijn jeugd regelmatig opgenomen in het gezin van nonk Frans en had de 'werken der barmhartigheid' dus zelf ondervonden.

Ik ben op zoek naar de verbinding tussen de handel en de werken der barmhartigheid, met oog voor het Latijn. Deze betekenissen leken te zijn samengebald in het Confiteor, de Latijnse schuldbelijdenis die nonk Frans nog enkele dagen voor zijn overlijden met de priester samen uit het hoofd opzegde. Het Confiteor bevat de bekende formule mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa, waarbij de gelovige zich op de borst slaat. Schuldbekentenis en handel hebben uiteraard van alles met elkaar te maken, handel is onmogelijk zonder het creëren en afbetalen van schulden. Hier passen ook de werken der barmhartigheid, ze zijn de criteria waarop gelovigen worden afgerekend bij het laatste oordeel, ze zijn ons betaalmiddel.

Dat de schuldbekentenis bij voorkeur in het Latijn moet is mij wel duidelijk. Het Latijn verbindt de katholieke kerk met het Romeins recht, volgens welk er geen oordeel is zonder straf. Het Christendom heeft dit verband tussen oordeel en straf met de woorden van Paulus 'buiten werking gesteld', maar de katholieke kerk heeft daar altijd moeite mee gehad, en blijft de goede werken interpreteren binnen de samenhang van schuld en boete. Kwijtschelding kan hier op de achtergrond zeker wel meespelen, maar in Mattheüs 25 heb je daar nog weinig zicht op. Kruisiging en opstanding moeten nog plaatsvinden, en daarmee de buitenwerkingstelling van de wet.

Hoe heeft nonk Frans kunnen leven onder zo'n gewicht, en nog wel zonder zijn loyaliteit aan de katholieke kerk op te geven? Hier speelt zeker een rol dat hij talent bezat voor evenwicht. Hij beschikte over humor, en in zijn vrije tijd hing hij voor de tv en keek hij veel voetbal. Je kunt een groot gewicht alleen maar dragen wanneer je daar wat lichtheid tegenover stelt. Die lichtheid klonk ook door in het plezier waarmee nonk Frans met de priester het Confiteor opzegde. Leuk dat je zoiets nog van buiten kent en dat je dit kunt delen.

Nonk Frans is voor mij belangrijk als voorbeeld, omdat ik mij tegenover mijn vader staande moest houden als theoloog, een flinke tijd zelfs medewerker van de kerk en tegenwoordig leraar Latijn. Voor mijn vader had dit steeds minder betekenis, hij bewoog zich naar de randen en uiteindelijk buiten de kerk. Ik moest mezelf opnieuw uitvinden als ongelovige binnen de kerk, en in termen van - alweer - Paulus, als leraar Latijn 'alsof niet'. Zoiets voelt als een spagaat, en mijn aanwezigheid in de wereld voel ik als een masker, een 'persona' (zoals de titel van deze blogserie met verwijzing naar de term die de christenen bedachten voor de instanties van de drie-ene God).

Waar ik veel moeite mee blijf houden is - in Mattheüs 25 - de veroordeling van de slechten en hun verwijzing naar het eeuwig brandende vuur. Het mag dan samenhangen, zoals ook in de preek gisteren, met de verdeling tussen het barmhartige westen en het corrupte oosten, maar dat probleem kan toch moeilijk worden opgelost met de opvoering van barmhartige werken. Integendeel, juist die pose is een belangrijke factor van woede in het oosten, woede bij de Russen die de morele superioriteit gewoon omkeren, en de Oekraïners die zich door de 'barmhartige westerlingen' in de steek gelaten voelen.

Op het eeuwig brandende vuur hoef je niet lang te wachten, het is er al volop, zij het gelukkig nog ver van huis. Er zit weinig anders op dan onze onmacht te bekennen, en hierbij kan het Confiteor ons van dienst zijn. We zijn niet in staat gebleken de oorlog te voorkomen en hebben hierin een rol gespeeld door wat we deden en door wat we nalieten, opere et omissione.

Hiermee, met mijn waardering van het Confiteor van nonk Frans, hoop ik ook een stukje schuld in te lossen jegens Inez, die het betreurde dat we in de uitvaart van mijn vader geen ruimte lieten voor gebed of ritueel. Een klein beetje kan al genoeg zijn. Inez en ik ervaren een katholieke mis al gauw als overdosis. Jezus zag dit probleem al in zijn tijd. Bidden doe je niet 'met een omhaal van woorden', en hij gaf ons het Onzevader, een kort gebed dat je gewoon kunt bidden, één keer, want God hoort je toch wel.

PETER PAUL RUBENS - Het laatste oordeel - Alte Pinakothek, München

donderdag 6 januari 2022

Het nut van filosofie vanuit wie ik was

Een gigantisch misverstand heeft mijn leven beheerst. Daar kom ik langzaam achter. De aanleiding vormt de biografie van Wittgenstein, de beroemde van Ray Monk, die ik aan het lezen ben. Wittgenstein wist al heel vroeg dat hij een waarheidszoeker was, al toen hij acht of negen was. De filosofie kwam in die zin van buiten op hem af dat hij dacht dat die hem zou helpen bij zijn probleem. Ik had weer een ander probleem op die leeftijd. Ik ben dan ook geen Wittgenstein. Toch kwam ook bij mij de filosofie van buiten.

Hoe het zit, daar ben ik nu over aan het peinzen. Je kunt zeggen: al sinds ik door pastoor Rongen in contact werd gebracht (zonder dat hij daar erg in had) met de filosofie van Sartre, heeft de filosofie een flink stempel op mijn leven gedrukt. Zelfs zozeer dat ik vermoedelijk niet meer weg kom. De vlieg in het vliegenglas van Wittgenstein zou ik zo interpreteren dat het hoogst haalbare is dat we doorkrijgen dat we misschien naar de wereld om ons heen kijken, maar op een gegeven moment ontdek je dat er glas tussen jou en de wereld zit. Transparantie is haalbaar, doch ontsnappen is weer iets anders.

Deze ontdekking geeft me in eerste instantie veel troost. Ik snap nu beter waarom ik er ingetuind ben, toen, op pakweg veertienjarige leeftijd. Weet jij veel, er schuilt zoveel belofte in van alles, en er zijn ook altijd genoeg redenen om weg te willen. En niet te vergeten, je ontdekt krachten in jezelf. Als mensen tegen je zeggen dat je ergens goed in bent, dan wil je meestal wel. Pas later zie je dat die krachten je niet verder brengen.

Eerst kun je nog denken: oké, ik lees veel, dus zal het wel iets voorstellen. Oké, die Sartre spreekt met veel nadruk en het is een hele pief volgens veel mensen, dus dan is het de moeite waard om in die teksten te duiken. Oké, er zijn in Nederland hele faculteiten bezig met mijn favorieten, dus dan heb ik een club waar ik in principe bij kan horen. Ik vergeet nooit dat ik als scholier met vriend Leo naar Nijmegen fietste, en daar in de Erasmustoren in de universiteitsbieb het boek van Sartre zag staan. Toen ik een studente theologie die Leo kende daarover sprak, als iets dat ze vaag kende, vanuit de colleges, en meer niet, deed dat niet meteen bellen rinkelen.

Precies dit had wel bij mijzelf bellen kunnen laten rinkelen. Als die Sartre niet zo machtig is dat de studenten er allemaal van onder de indruk zijn, dan zit ik blijkbaar met een privé-interesse. Die hele filosofie is ook maar gewoon een groep met een bepaalde interesse, ook al doen ze daar alsof ze iets speciaals te zeggen hebben over de hele wereld en de hele mensheid. Maar de bellen rinkelden niet. Ik was een onzekere jongen die veel opties openhield, waaronder de klik met gelijkgezinden, mensen die dezelfde boeken lazen als ik.

De filosofie was iets dat leefde, op de universiteit met name. Daarbij kwamen andere sferen. Met vrienden organiseerde ik zeven jaar lang een filosofisch café. Daar kwamen vooral bevriende studenten. De levenskunst kwam op, er waren tijdschriften en in Leusden was een educatief centrum. Als het loopt, dan is het blijkbaar iets, kon ik nog denken. Via reacties van anderen en ook bij mezelf zag ik opnieuw dat ik goed was in bepaalde aspecten van filosofie: ik kon redelijk goed schrijven, en ik las veel. Wat ik las, begreep ik ook behoorlijk goed.

Maar er was nauwelijks impact. Mijn vrienden stelden me gerust: bijna niemand heeft impact. Het gaat om passie. En je moet geduld hebben. Eerst ben je een soort slaafje aan de instituties, je wordt vernederd, maar later word je beloond, dan ben je er lang genoeg en heb je een vaste positie. Toen begon ik onraad te ruiken. Ik heb zo mijn twijfels over allerlei dingen en over mezelf. Van Descartes begreep ik dat je daar ver mee kunt komen in de zoektocht naar waarheid en/of zekerheid. Maar dat is niet hoe het werkt, in dat wereldje. Je moet een gezicht hebben en een stem. Daarmee druk je je stempel op die wereld.

Ik heb dat nog best lang volgehouden. Het keerpunt, als dat er al was, moet zijn verschenen toen ik zelf ging publiceren. Publiceren wil zeggen dat je jezelf laat zien en dat je wordt gezien. Een uitgever bepaalt dat je het waard bent om te worden gezien. Het draait dus kortom om de persona, het masker in een gedramatiseerde omgeving, waarachter misschien iets schuilgaat, maar dan is dat ook een persona. Niet dat dat er iets toe doet overigens. Jij hebt iets te zeggen, je laat je zien. En je probeert anderen te overtuigen, om je te publiceren, je te lezen, op je te reageren.

Waarschijnlijk ben ik ijdel genoeg om te genieten van een publicatie. Maar als ik een publicatie van mezelf lees, inclusief deze blogs, dan is het of ik iemand anders lees. Iemand die iets kan wat ikzelf niet kan, iemand die een paar stappen verder is dan ikzelf, en me vooruit wil trekken. Ik schrijf om iets zichtbaar te krijgen wat me verder helpt. Die ervaring is zo krachtig dat ze uiteindelijk, zo schat ik in, sterker is dan de filosofie.

Een van de duidelijkste aanwijzingen dat mijn schrijven sterker is dan mijn identiteit als filosoof is mijn plezier in het schrijven. Ik schrijf dingen waarvan ik zelf zou genieten als ik lezer was. Ik schrijf voor de lezer die ik ben. Daarmee reik ik de achtjarige Anton de hand, want die las ook graag. Steeds wanneer filosofen lieten merken dat ze het niet boeiend vonden wat ik deed, had het te maken met desinteresse in dat plezier. Plezier is voor veruit de meeste filosofen niet voldoende reden om te schrijven en te lezen. Het kan natuurlijk ook zijn dat we niet dezelfde smaak hebben, bij plezier zit altijd iets subjectiefs en persoonlijks.

Als je zoals ik niet gelooft in subjectiviteit, niet in de zin van een bewustzijn als centrum van alles: dan is dat plezier wellicht iets dat toch weer met waarheid te maken heeft. Achteraf beschouwd vind ik het onbegrijpelijk dat ik mijn plezier niet met mijn mede-filosofen heb kunnen delen, dat het hun onverschillig liet. Wat is een waarheid waard wanneer die niets te maken heeft met het plezier dat we hebben, in schrijven, denken, dingen die we met elkaar kunnen delen? Het is voor mij onbegrijpelijk, waarmee ik niet wil zeggen dat anderen daar te kortzichtig voor waren. Misschien is mijn ervaring van plezier wel anders, te anders, en konden mijn filosofische lezers gewoon de sprong niet maken. 

Lang verhaal kort: ik heb er vertrouwen in dat ik al schrijvend meer inzicht krijg in wat de filosofie me gebracht heeft en nog kan brengen. Ietsje meer transparantie lijkt me wel fijn, en behalve Agamben is Wittgenstein wel iemand die me daarbij kan helpen. Daarnaast begin ik door te krijgen hoe belangrijk mijn naaste vrienden voor me zijn. Ze geven me boeken, of tips, en anderen zijn weer benieuwd wat ik vind van hun schrijfsels. Nee, geen groot publiek. Maar het voordeel is dat ik scherper zie hoe leven en schrijven op elkaar betrokken kunnen worden. In een kleine kring. Leven en schrijven bij elkaar houden, dat is wat Wittgenstein en Agamben voorstaan, en wat mij tot hier heeft gebracht, en verder zal brengen.

File:Jean Paul Sartre circa 1910.jpg - Wikimedia Commons
Sartre op jeugdige leeftijd